Waarom is de harmonisatiemethodiek ontwikkeld?
Om een inschatting te kunnen maken van de verwachte CO2-reductie door de fondsen, moest een harmonisatie-methodiek ontwikkeld worden. Verschillende regionale energiefondsen hebben ieder eigen duurzaamheidsdoelstellingen. De fondsen bepalen hun impact aan de hand van deze doelen en communiceren op basis hiervan met hun opdrachtgever. Omdat verschillende fondsen verschillende methodes gebruiken, is het niet zinvol om de berekende waardes bij elkaar op te tellen. Dit kan bovendien niet, omdat verschillende fondsen verschillende kengetallen rapporteren. Daarom moest er een harmonisatiemethode komen, waarmee de CO2-reductie voor de gezamenlijke website bepaald wordt.
Hoe is de harmonisatiemethodiek tot stand gekomen?
De methode moest voldoen aan een aantal eisen. Ten eerste moesten de fondsen met beperkte inspanning de benodigde informatie aan kunnen leveren. Ten tweede moest de aangeleverde informatie voldoende diepgang hebben om de CO2-reductie door het project te kunnen berekenen.
Bij het ontwikkelen van de methodiek hebben de adviseurs van E&E advies geprobeerd zo goed mogelijk te voldoen aan beide eisen. Hierbij hebben ze zich gebaseerd op verschillende bronnen. De belangrijkste bronnen waren:
- EIB (2018). EIB Project Carbon Footprint Methodologies, version 11, December 2015.
- IFI (2015). International Financial Institution Framework for a Harmonised Approach to Greenhouse Gas Accounting.
- RVO.nl (2015). Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, Herziening 2015.
Het harmoniseren van de CO2-impactberekening brengt een aantal keuzes met zich mee, zoals de keuze voor te gebruiken emissiefactoren. Deze keuzes zijn besproken met de regionale energiefondsen en RVO.nl en in overleg vastgelegd.
Wat zijn de uitgangspunten van de methodiek?
De ontwikkelde methodiek is gestoeld op de volgende uitgangspunten:
1.De impactberekening gaat uit van het verwachte resultaat. Fondsbeheerders leveren de meest recente informatie aan, waarbij het gaat om de verwachte resultaten van het project in een gemiddeld operationeel jaar.
2.Projecten tellen alleen mee wanneer ze voorbij financial close zijn. Voor de inventarisatie in 2019 zijn alle projecten meegenomen met financial close tot 31-12-2018. De volledige effecten van deze projecten worden meegerekend.
3.Fondsbeheerders leveren gegevens zo primair mogelijk aan: liever opgesteld vermogen en vollasturen dan verwachte opbrengst. Liever verwachte opbrengst dan verwachte CO2-reductie.
4.Is een waarde niet bekend? Dan wordt uitgegaan van Nederlandse standaardwaardes. De onderstaande tabel geeft de waardes die zijn gebruikt bij gebrek aan gegevens. Wanneer gegevens wel aangeleverd worden, is het uitgangspunt dat deze gegevens betrouwbaarder zijn dan de standaardwaardes.
5.Keteneffecten worden in principe niet meegenomen. Heeft een project als primair doel om ketenemissies te verminderen en zijn de verwachte effecten berekend? Dan wordt de verwachte CO2-reductie aangeleverd inclusief de achterliggende berekening.
6.Onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt alleen meegerekend wanneer de ontwikkelde producten commercieel ingezet worden. In eerdere fases zijn de effecten van R&D te onzeker.
Technologie | Projectduur(jaren) | Vollasturen | ||
Zon | 25 | 950 | ||
Wind | 15 | o.b.v. SDE+-beschikking | ||
Biomassa | 12 | 4.259 (bio-WKK) 4.000 (houtketel) | ||
Energiebesparing | 25 | n.v.t. | ||
Circulair | 8 | n.v.t. | ||
Overig | 15 | n.v.t. |
Hoe zijn de aangeleverde gegevens verwerkt?
Voor efficiënte verwerking, hebben de fondsbeheerders in een vast sjabloon gegevens aangeleverd over de gefinancierde projecten. E&E advies heeft deze gegevens gecontroleerd op volledigheid (zijn alle gegevens die bij dit type project horen aangeleverd?) en op consistentie (zijn de ingevulde waardes realistisch?). Waar aanvullende informatie wenselijk was, heeft E&E advies contact opgenomen met de fondsbeheerder en de gegevens aangevuld.
Op basis van de aangeleverde informatie zijn de directe energetische effecten bepaald: groenstroomproductie, groengasproductie, stroombesparing, gasbesparing en besparing overige brandstoffen. Ook ontsparingseffecten en CO2-uitstoot door biogasproductie zijn bepaald. Met de vastgestelde emissiefactoren is de CO2-reductie als gevolg van de directe energetische effecten berekend.
Sommige projecten zijn niet gericht op directe emissiereductie, maar op emissiereductie in de keten. Bij een aantal projecten is de verwachte emissiereductie in de keten aangeleverd, inclusief de achterliggende berekening. Deze berekening is door E&E advies op drie punten gecontroleerd:
-Zijn in de berekening alle relevante effecten en broeikasgassen opgenomen?
-Is de berekening gebaseerd op realistische toekomstverwachtingen?
-Zijn de juiste emissiefactoren gebruikt? (zie ‘Welke emissiefactoren zijn gebruikt?’ voor een beschrijving van de emissiefactoren.)
De projecten die op deze punten slaagden, zijn meegenomen in de berekeningen. In andere gevallen is contact opgenomen met de fondsbeheerder.
Welke emissiefactoren zijn gebruikt?
Emissiefactoren zijn getallen die aangeven hoeveel CO2 uitgestoten wordt bij een bepaalde activiteit, zoals het gebruik van 1 kWh elektriciteit. De emissiefactoren voor verschillende energiedragers verschillen van jaar tot jaar. Dit geldt in het bijzonder voor elektriciteit.
Het is belangrijk om CO2-emissiefactoren vast te leggen. Verschillende fondsen worden beoordeeld op hun bijdrage aan CO2-reductie. Het is onwenselijk dat eenzelfde project in het ene jaar een andere CO2-reductie toegerekend krijgt als in een ander jaar. Dit gebeurt wanneer de emissiefactoren veranderen. Bij de berekening van CO2-reductie is het goed om vast te leggen: reductie ten opzichte van welke situatie?
Bij de berekening van de CO2-emissiereductie op deze website wordt uitgegaan van de situatie in 2015. De CO2-emissiefactoren zijn dus vastgelegd op de waarde van 2015. In principe worden ketenemissies niet meegenomen, dus de emissiefactoren zijn de tank-to–wheel-emissiefactoren (TTW-emissiefactoren).
De emissiefactoren voor gas en elektriciteit zijn respectievelijk 1,79 kg/Nm3 en 0,572 kg/kWh. Deze emissiefactoren zijn afkomstig van https://www.co2emissiefactoren.nl/.
Er is gekozen voor de emissiefactor van grijze elektriciteit. De aanname is hierbij dat duurzame elektriciteitsproductie ‘voorrang’ heeft op conventionele productie: elke groen geproduceerde kWh zorgt ervoor dat er een kWh grijze stroom minder geproduceerd hoeft te worden. Onder deze aanname bepaalt het aanbod van groene stroom hoeveel grijze stroom nog benodigd is. Daarom wordt voor elektriciteitsbesparing met dezelfde (grijze) emissiefactor gewerkt.
De emissiefactor voor overige fossiele brandstoffen wordt ontleend aan het document ‘Nederlandse lijst van energiedragers en standaard CO2 emissiefactoren, versie januari 2017’, gepubliceerd door RVO.nl. Ook hier gaat het om de waarde voor het jaar 2015.
Biogasproductie en –gebruik vervangt het gebruik van fossiele energiedragers, maar gaat gepaard met methaanuitstoot. Methaan is een sterk broeikasgas en de emissies bij gebruik van biogas zijn hierdoor significant. Wanneer deze bekend is, wordt uitgegaan van de emissiefactor zoals berekend voor de NTA8080-rapportage. Bij de meeste fondsen is deze waarde echter niet bekend. In dit geval wordt uitgegaan van de waarde van ketenemissies van https://www.co2emissiefactoren.nl/: 1,26 kg/Nm3 biogas.
De fondsbeheerders hebben aangegeven in de regel alleen houtverbrandingprojecten te financieren wanneer de brandstof een lokale oorsprong heeft. In dit geval zijn de ketenemissies verwaarloosbaar. De standaardemissiefactor voor houtverbranding is dus vastgesteld op 0. Bij projecten waar bekend is dat de brandstof geen lokale oorsprong heeft, is de uitstoot door het transport meegenomen in de berekeningen.
Wordt duurzame energie soms dubbel meegeteld?
De gefinancierde projecten zijn divers en dragen ieder op hun eigen wijze bij aan het reduceren van CO2. Zo zijn er projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt, zodat er minder fossiele energie gebruikt hoeft te worden. Er zijn projecten gefinancierd die het transport van duurzame energie mogelijk maken, en projecten die de administratieve levering van deze energie mogelijk maken. Het kan in deze drie gevallen fysiek om dezelfde hoeveelheid duurzame energie gaan. Omdat de fondsen maar een klein deel van de totale opwek, transport en levering in Nederland financieren, wordt ervan uitgegaan dat de dubbeltelling die hierdoor ontstaat verwaarloosbaar klein is.
Sommige projecten hebben financiering ontvangen van verschillende fondsen. In deze gevallen is het project maar een keer meegerekend.
Wanneer worden de getallen geactualiseerd?
De regionale energiefondsen streven naar actualisatie van de impact in 2020. De actualisatie omvat in ieder geval het uitbreiden van de projectenlijst met projecten die in 2019 financial close hebben bereikt.